単語
動詞を学ぶ – オランダ語

beginnen
De soldaten beginnen.
始める
兵士たちは始めています。

rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
走る
彼女は毎朝ビーチで走ります。

overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
仲良くする
けんかをやめて、やっと仲良くしてください!

op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
切る
生地はサイズに合わせて切られています。

doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
探す
泥棒は家を探しています。

uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
切り抜く
形は切り抜かれる必要があります。

wachten
We moeten nog een maand wachten.
待つ
私たちはまだ1ヶ月待たなければなりません。

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
強調する
メイクアップで目をよく強調することができます。

ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
取り上げる
この議論を何度も取り上げなければなりませんか?

bevelen
Hij beveelt zijn hond.
命じる
彼は自分の犬に命じます。

verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
つながっている
地球上のすべての国々は相互につながっています。
