単語
動詞を学ぶ – オランダ語

slaan
Ze slaat de bal over het net.
打つ
彼女はネットを超えてボールを打ちます。

voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
経る
中世の時代は経ちました。

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
展示する
ここでは現代美術が展示されています。

leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
導く
彼は女の子の手を取って導きます。

onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
承認する
あなたのアイディアを喜んで承認します。

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
一緒に住む
二人は近いうちに一緒に住む予定です。

veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
変わる
気候変動のせいで多くのことが変わりました。

voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
提案する
女性は彼女の友人に何かを提案しています。

ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
解読する
彼は拡大鏡で小さな印刷を解読します。

naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
やってくる
運があなたにやってきます。

tellen
Ze telt de munten.
数える
彼女はコインを数えます。
