単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
覆う
彼女は顔を覆います。
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
運ぶ
そのロバは重い荷物を運びます。
cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
共有する
私たちは富を共有することを学ぶ必要があります。
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
遊ぶ
子供は一人で遊ぶ方が好きです。
cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
選ぶ
彼女は新しいサングラスを選びます。
cms/verbs-webp/99725221.webp
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
嘘をつく
緊急事態では時々嘘をつかなければなりません。
cms/verbs-webp/100466065.webp
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
省略する
お茶の中の砂糖は省略してもいい。
cms/verbs-webp/81986237.webp
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
混ぜる
彼女はフルーツジュースを混ぜます。
cms/verbs-webp/74009623.webp
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
テストする
車は工房でテストされています。
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
眠る
赤ちゃんは眠っています。
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
愛する
彼女は本当に彼女の馬を愛しています。
cms/verbs-webp/117311654.webp
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
運ぶ
彼らは子供を背中に運びます。