単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
想像する
彼女は毎日新しいことを想像します。
cms/verbs-webp/46602585.webp
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
輸送する
自転車は車の屋根で輸送します。
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
出荷する
彼女は今、手紙を出荷したいと思っています。
cms/verbs-webp/91930309.webp
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
輸入する
私たちは多くの国から果物を輸入します。
cms/verbs-webp/109157162.webp
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
得意になる
サーフィンは彼にとって得意です。
cms/verbs-webp/81236678.webp
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
逃す
彼女は重要な予約を逃しました。
cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
送る
商品は私にパッケージで送られます。
cms/verbs-webp/114231240.webp
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
嘘をつく
彼は何かを売りたいときによく嘘をつきます。
cms/verbs-webp/118780425.webp
proeven
De chef-kok proeft de soep.
味わう
ヘッドシェフがスープを味わいます。
cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
塗る
私のアパートを塗りたい。
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
存在する
恐竜は今日ではもう存在しません。
cms/verbs-webp/129403875.webp
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
鳴る
鐘は毎日鳴ります。