単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/35862456.webp
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
始まる
結婚とともに新しい人生が始まります。
cms/verbs-webp/113885861.webp
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
感染する
彼女はウイルスに感染しました。
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
見下ろす
窓からビーチを見下ろすことができました。
cms/verbs-webp/84365550.webp
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
輸送する
トラックは商品を輸送します。
cms/verbs-webp/106203954.webp
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
使用する
火事の中でガスマスクを使用します。
cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
送る
彼は手紙を送っています。
cms/verbs-webp/106591766.webp
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
十分である
昼食にサラダだけで十分です。
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
ついてくる
ひよこは常に母鳥の後をついてきます。
cms/verbs-webp/130938054.webp
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
覆う
子供は自分自身を覆っています。
cms/verbs-webp/119335162.webp
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
動く
たくさん動くのは健康に良いです。
cms/verbs-webp/116877927.webp
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
設定する
娘は彼女のアパートを設定したいと思っています。
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
説明する
おじいちゃんは孫に世界を説明します。