単語
動詞を学ぶ – オランダ語

wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
取り壊される
多くの古い家が新しいもののために取り壊されなければなりません。

klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
響く
彼女の声は素晴らしい響きがします。

uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
はっきりと言う
彼女は友達にはっきりと言いたいと思っています。

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
書き留める
パスワードを書き留める必要があります!

bidden
Hij bidt in stilte.
祈る
彼は静かに祈ります。

doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
する
あなたはそれを1時間前にすべきでした!

ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
取り組む
私は多くの旅に取り組んできました。

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
休みの証明を取る
彼は医者から休みの証明を取らなければなりません。

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
道に迷う
森の中では簡単に道に迷います。

spelen
Het kind speelt liever alleen.
遊ぶ
子供は一人で遊ぶ方が好きです。

binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
中に入れる
外で雪が降っていて、私たちは彼らを中に入れました。
