単語
動詞を学ぶ – オランダ語

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
やりくりする
彼女は少ないお金でやりくりしなければなりません。

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
寝坊する
彼らは一晩だけ寝坊したいと思っています。

becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
コメントする
彼は毎日政治にコメントします。

overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
起こる
彼は仕事中の事故で何かが起こりましたか?

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
先に行かせる
スーパーマーケットのレジで彼を先に行かせたいと思っている人は誰もいません。

consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
消費する
彼女はケーキの一切れを消費します。

verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
婚約する
彼らは秘密に婚約しました!

liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
嘘をつく
彼は何かを売りたいときによく嘘をつきます。

stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
投票する
投票者は今日、彼らの未来に投票しています。

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
道に迷う
森の中では簡単に道に迷います。

betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
意味する
この床の紋章は何を意味していますか?
