単語
動詞を学ぶ – オランダ語
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
駐車する
車は地下駐車場に駐車されている。
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
進む
この地点ではもうこれ以上進むことはできません。
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
十分である
昼食にサラダだけで十分です。
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
開始する
彼らは離婚を開始します。
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
取り壊される
多くの古い家が新しいもののために取り壊されなければなりません。
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.
行われる
葬式は一昨日行われました。
mengen
De schilder mengt de kleuren.
混ぜる
画家は色を混ぜます。
studeren
De meisjes studeren graag samen.
勉強する
女の子たちは一緒に勉強するのが好きです。
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
建てる
子供たちは高い塔を建てています。
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
開ける
この缶を開けてもらえますか?
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
受け取る
私は非常に高速なインターネットを受け取ることができます。