単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/123367774.webp
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
並べる
私はまだ並べるべきたくさんの紙があります。
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
発進する
信号が変わった時、車は発進しました。
cms/verbs-webp/117311654.webp
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
運ぶ
彼らは子供を背中に運びます。
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
展示する
ここでは現代美術が展示されています。
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
忘れる
彼女は今、彼の名前を忘れました。
cms/verbs-webp/73751556.webp
bidden
Hij bidt in stilte.
祈る
彼は静かに祈ります。
cms/verbs-webp/58883525.webp
binnenkomen
Kom binnen!
入る
どうぞ、入って!
cms/verbs-webp/34567067.webp
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
捜す
警察は犯人を捜しています。
cms/verbs-webp/118253410.webp
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
費やす
彼女は全てのお金を費やしました。
cms/verbs-webp/102447745.webp
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
キャンセルする
彼は残念ながら会議をキャンセルしました。
cms/verbs-webp/90309445.webp
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.
行われる
葬式は一昨日行われました。
cms/verbs-webp/61162540.webp
activeren
De rook activeerde het alarm.
引き起こす
煙が警報を引き起こしました。