単語
動詞を学ぶ – オランダ語

eindigen
De route eindigt hier.
終わる
ルートはここで終わります。

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
先に行かせる
スーパーマーケットのレジで彼を先に行かせたいと思っている人は誰もいません。

doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
するために
彼らは健康のために何かをしたいと思っています。

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
展示する
ここでは現代美術が展示されています。

eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
要求する
彼は事故を起こした人から賠償を要求しました。

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
経つ
時間は時々ゆっくりと経ちます。

plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
楽しむ
私たちは遊園地でたくさん楽しんだ!

weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
省略する
お茶の中の砂糖は省略してもいい。

trekken
Hij trekt de slee.
引く
彼はそりを引きます。

duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
はっきり見る
私の新しい眼鏡を通してすべてがはっきりと見えます。

bidden
Hij bidt in stilte.
祈る
彼は静かに祈ります。
