単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
覆う
彼女は顔を覆います。
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
順番が来る
待ってください、もうすぐ順番が来ます!
cms/verbs-webp/99169546.webp
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
見る
みんなが携帯電話を見ています。
cms/verbs-webp/116358232.webp
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
起こる
何か悪いことが起こりました。
cms/verbs-webp/125385560.webp
wassen
De moeder wast haar kind.
洗う
母は彼女の子供を洗います。
cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
出発したい
彼女はホテルを出発したがっています。
cms/verbs-webp/98977786.webp
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
名前をつける
あなたはいくつの国の名前を言えますか?
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
無視する
子供は母親の言葉を無視します。
cms/verbs-webp/14606062.webp
recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
権利がある
高齢者は年金を受け取る権利があります。
cms/verbs-webp/119335162.webp
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
動く
たくさん動くのは健康に良いです。
cms/verbs-webp/122224023.webp
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
戻す
もうすぐ時計を戻さなければなりません。
cms/verbs-webp/32312845.webp
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
除外する
グループは彼を除外します。