単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/125088246.webp
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
模倣する
子供は飛行機を模倣しています。
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
接続する
この橋は二つの地域を接続しています。
cms/verbs-webp/96531863.webp
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
通る
この穴を猫は通れますか?
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
放す
握りを放してはいけません!
cms/verbs-webp/125385560.webp
wassen
De moeder wast haar kind.
洗う
母は彼女の子供を洗います。
cms/verbs-webp/92266224.webp
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
切る
彼女は電気を切ります。
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
収穫する
我々はたくさんのワインを収穫しました。
cms/verbs-webp/28993525.webp
meekomen
Kom nu mee!
一緒に来る
さあ、一緒に来て!
cms/verbs-webp/47737573.webp
geïnteresseerd zijn
Ons kind is erg geïnteresseerd in muziek.
興味を持つ
私たちの子供は音楽に非常に興味を持っています。
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
蹴る
彼らは蹴るのが好きですが、テーブルサッカーでしかありません。
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
キスする
彼は赤ちゃんにキスします。
cms/verbs-webp/58883525.webp
binnenkomen
Kom binnen!
入る
どうぞ、入って!