単語
動詞を学ぶ – オランダ語
meekomen
Kom nu mee!
一緒に来る
さあ、一緒に来て!
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
叫ぶ
聞こえるようにしたいなら、メッセージを大声で叫ぶ必要があります。
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
互いに見る
彼らは長い間互いを見つめ合った。
horen
Ik kan je niet horen!
聞く
あなたの声が聞こえません!
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
難しいと感じる
二人ともさよならするのは難しいと感じています。
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
切る
彼女は目覚まし時計を切ります。
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
取り除く
職人は古いタイルを取り除きました。
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
輸送する
自転車は車の屋根で輸送します。
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
簡略化する
子供のために複雑なものを簡略化する必要があります。
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
燃やす
彼はマッチを燃やしました。
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
抱きしめる
彼は彼の年老いた父を抱きしめます。