単語
動詞を学ぶ – オランダ語

verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
なくす
今日、私の鍵をなくしました!

drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
飲む
牛たちは川の水を飲みます。

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
寝坊する
彼らは一晩だけ寝坊したいと思っています。

voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
完了する
パズルを完成させることができますか?

doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
通す
国境で難民を通すべきですか?

bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
所有する
私は赤いスポーツカーを所有している。

met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
電車で行く
私はそこへ電車で行きます。

kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
悪く言う
クラスメートは彼女のことを悪く言います。

investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
投資する
お金を何に投資すべきですか?

naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
外に出たい
子供は外に出たがっています。

dansen
Ze dansen verliefd een tango.
踊る
彼らは恋に夢中でタンゴを踊っています。
