単語
動詞を学ぶ – オランダ語

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
動作する
バイクが壊れています。もう動きません。

schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
塗る
彼女は自分の手を塗った。

achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
追跡する
カウボーイは馬を追跡します。

opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
立ち上がる
彼女はもう一人で立ち上がることができません。

luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
聞く
彼女は耳を傾けて音を聞きます。

voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
感じる
母親は子供にたくさんの愛を感じます。

uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
説明する
彼女は彼にそのデバイスの使い方を説明します。

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
批判する
上司は従業員を批判します。

verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
探査する
人々は火星を探査したいと思っています。

verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
言及する
教師は板に書かれている例を言及します。

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
調べる
知らないことは調べる必要があります。
