単語
動詞を学ぶ – オランダ語

beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
抑える
あまり多くのお金を使ってはいけません。抑える必要があります。

verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
つながっている
地球上のすべての国々は相互につながっています。

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
通り過ぎる
二人はお互いに通り過ぎます。

voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
完了する
彼は毎日ジョギングルートを完了します。

lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
読む
私は眼鏡なしでは読めません。

drinken
Ze drinkt thee.
飲む
彼女はお茶を飲んでいます。

wakker worden
Hij is net wakker geworden.
目を覚ます
彼はちょうど目を覚ました。

doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
過ごす
彼女はすべての自由な時間を外で過ごします。

moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
行く必要がある
私は緊急に休暇が必要です。行かなければなりません!

vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
破壊する
ファイルは完全に破壊されるでしょう。

negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
無視する
子供は母親の言葉を無視します。
