単語
動詞を学ぶ – オランダ語
draaien
Je mag naar links draaien.
曲がる
左に曲がってもいいです。
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
監視する
ここではすべてがカメラで監視されています。
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
やりくりする
彼女は少ないお金でやりくりしなければなりません。
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
婚約する
彼らは秘密に婚約しました!
leiden
Hij leidt graag een team.
導く
彼はチームを導くことを楽しんでいます。
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
強化する
体操は筋肉を強化します。
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
信頼する
私たちは互いにすべて信頼しています。
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
向かう
彼らはお互いに向かいます。
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
逃す
彼はゴールのチャンスを逃しました。
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
追いかける
母は息子の後を追いかけます。
verspillen
Energie mag niet verspild worden.
無駄にする
エネルギーを無駄にしてはいけません。