単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/47225563.webp
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
思考に加える
カードゲームでは思考に加える必要があります。
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
感じる
彼はしばしば孤独を感じます。
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
放す
握りを放してはいけません!
cms/verbs-webp/110401854.webp
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
宿泊する
安いホテルで宿泊しました。
cms/verbs-webp/120193381.webp
trouwen
Het stel is net getrouwd.
結婚する
そのカップルはちょうど結婚しました。
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
発進する
信号が変わった時、車は発進しました。
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
期待する
姉は子供を期待しています。
cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
話す
彼は観客に話しています。
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
チェックする
彼はそこに誰が住んでいるかをチェックします。
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
燃え尽きる
火は森の多くを燃え尽きるでしょう。
cms/verbs-webp/101383370.webp
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
出かける
女の子たちは一緒に出かけるのが好きです。
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
許す
私は彼の借金を許します。