単語
動詞を学ぶ – オランダ語

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
世話をする
私たちの息子は彼の新しい車の世話をとてもよくします。

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
費やす
彼女は全てのお金を費やしました。

naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
外に出たい
子供は外に出たがっています。

vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
恐れる
その人が深刻に負傷していることを恐れています。

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
立ったままにする
今日は多くの人が車を立ったままにしなければならない。

out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
型から外れて考える
成功するためには、時々型から外れて考える必要があります。

bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
準備する
おいしい朝食が準備されています!

oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
練習する
彼は毎日スケートボードで練習します。

sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
貯める
私の子供たちは自分のお金を貯めました。

spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
話す
映画館では大声で話してはいけません。

antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
返答する
彼女はいつも最初に返答します。
