単語
動詞を学ぶ – オランダ語

meekomen
Kom nu mee!
一緒に来る
さあ、一緒に来て!

spellen
De kinderen leren spellen.
綴る
子供たちは綴りを学んでいます。

imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
模倣する
子供は飛行機を模倣しています。

spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
話す
映画館では大声で話してはいけません。

beginnen
De soldaten beginnen.
始める
兵士たちは始めています。

branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
焼ける
肉がグリルで焼けてしまってはいけません。

schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
蹴る
武道では、うまく蹴ることができなければなりません。

sluiten
Ze sluit de gordijnen.
閉める
彼女はカーテンを閉めます。

bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
所有する
私は赤いスポーツカーを所有している。

wassen
De moeder wast haar kind.
洗う
母は彼女の子供を洗います。

ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
受け取る
私は非常に高速なインターネットを受け取ることができます。
