単語
動詞を学ぶ – オランダ語

stoppen
De vrouw stopt een auto.
止める
女性が車を止めます。

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
会う
時々彼らは階段で会います。

zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
座る
多くの人が部屋に座っています。

kletsen
Ze kletsen met elkaar.
チャットする
彼らはお互いにチャットします。

achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
追跡する
カウボーイは馬を追跡します。

duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
押す
車が止まり、押す必要がありました。

zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
である
悲しむべきではありません!

vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
信頼する
私たちは互いにすべて信頼しています。

uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
実行する
彼は修理を実行します。

bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
感謝する
彼は花で彼女に感謝しました。

kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
選ぶ
正しいものを選ぶのは難しいです。
