単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/86215362.webp
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
送る
この会社は世界中に商品を送っています。
cms/verbs-webp/125385560.webp
wassen
De moeder wast haar kind.
洗う
母は彼女の子供を洗います。
cms/verbs-webp/124545057.webp
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
聞く
子供たちは彼女の話を聞くのが好きです。
cms/verbs-webp/128782889.webp
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
驚く
彼女はニュースを受け取ったとき驚きました。
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
接続する
この橋は二つの地域を接続しています。
cms/verbs-webp/110056418.webp
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
スピーチする
政治家は多くの学生の前でスピーチしています。
cms/verbs-webp/46565207.webp
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
準備する
彼女は彼に大きな喜びを準備しました。
cms/verbs-webp/36190839.webp
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
戦う
消防署は空から火事と戦っています。
cms/verbs-webp/106608640.webp
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
使用する
さらに小さな子供たちもタブレットを使用します。
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
順番が来る
待ってください、もうすぐ順番が来ます!
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
覆う
彼女は顔を覆います。
cms/verbs-webp/123953850.webp
redden
De dokters konden zijn leven redden.
救う
医師たちは彼の命を救うことができました。