単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/41935716.webp
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
道に迷う
森の中では簡単に道に迷います。
cms/verbs-webp/119747108.webp
eten
Wat willen we vandaag eten?
食べる
今日私たちは何を食べたいですか?
cms/verbs-webp/96061755.webp
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
給仕する
シェフが今日私たちに直接給仕しています。
cms/verbs-webp/70055731.webp
vertrekken
De trein vertrekt.
出発する
その電車は出発します。
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
導く
彼は女の子の手を取って導きます。
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
形成する
私たちは一緒に良いチームを形成します。
cms/verbs-webp/92207564.webp
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
乗る
彼らはできるだけ早く乗ります。
cms/verbs-webp/96531863.webp
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
通る
この穴を猫は通れますか?
cms/verbs-webp/105785525.webp
op handen zijn
Een ramp is op handen.
差し迫る
災害が差し迫っています。
cms/verbs-webp/33599908.webp
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
仕える
犬は飼い主に仕えるのが好きです。
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
解読する
彼は拡大鏡で小さな印刷を解読します。
cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
触る
彼は彼女に優しく触れました。