単語
動詞を学ぶ – オランダ語

geloven
Veel mensen geloven in God.
信じる
多くの人々は神を信じています。

achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
追跡する
カウボーイは馬を追跡します。

ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
受け取る
彼は上司から昇給を受け取りました。

volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
ついてくる
私がジョギングすると、私の犬はついてきます。

ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
受け取る
彼は老後に良い年金を受け取ります。

genieten
Ze geniet van het leven.
楽しむ
彼女は人生を楽しんでいます。

rennen
De atleet rent.
走る
アスリートが走ります。

klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
響く
彼女の声は素晴らしい響きがします。

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
先に行かせる
スーパーマーケットのレジで彼を先に行かせたいと思っている人は誰もいません。

draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
ダイヤルする
彼女は電話を取り上げて番号をダイヤルしました。

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
唖然とさせる
驚きが彼女を唖然とさせる。
