単語
動詞を学ぶ – オランダ語

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
探査する
宇宙飛行士たちは宇宙を探査したいと思っています。

samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
要約する
このテキストからの主要な点を要約する必要があります。

uitsluiten
De groep sluit hem uit.
除外する
グループは彼を除外します。

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
調べる
知らないことは調べる必要があります。

binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
入る
船が港に入っています。

branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
焼ける
肉がグリルで焼けてしまってはいけません。

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
休みの証明を取る
彼は医者から休みの証明を取らなければなりません。

parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
駐車する
車は地下駐車場に駐車されている。

achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
残す
彼らは駅で子供を偶然残しました。

bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
覆う
子供は耳を覆います。

controleren
De tandarts controleert de tanden.
チェックする
歯医者は歯をチェックします。
