単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
通過する
電車が私たちのそばを通過しています。
cms/verbs-webp/130938054.webp
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
覆う
子供は自分自身を覆っています。
cms/verbs-webp/104167534.webp
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
所有する
私は赤いスポーツカーを所有している。
cms/verbs-webp/94312776.webp
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
贈る
彼女は彼女の心を贈ります。
cms/verbs-webp/55269029.webp
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
逃す
彼は釘を逃し、自分を傷つけました。
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
受け入れる
それは変えられない、受け入れなければならない。
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
雇う
その会社はもっと多くの人々を雇いたいと考えています。
cms/verbs-webp/123213401.webp
haten
De twee jongens haten elkaar.
嫌う
その二人の少年はお互いを嫌っています。
cms/verbs-webp/87994643.webp
wandelen
De groep wandelde over een brug.
歩く
グループは橋を渡り歩きました。
cms/verbs-webp/123492574.webp
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
訓練する
プロのアスリートは毎日訓練しなければなりません。
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
覆う
彼女は髪を覆っています。
cms/verbs-webp/113136810.webp
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
出荷する
このパッケージはすぐに出荷されます。