単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
想像する
彼女は毎日新しいことを想像します。
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
座る
多くの人が部屋に座っています。
cms/verbs-webp/118003321.webp
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
訪問する
彼女はパリを訪れています。
cms/verbs-webp/73880931.webp
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
掃除する
作業員は窓を掃除しています。
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
命じる
彼は自分の犬に命じます。
cms/verbs-webp/96586059.webp
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
解雇する
上司が彼を解雇しました。
cms/verbs-webp/117421852.webp
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
友達になる
二人は友達になりました。
cms/verbs-webp/106591766.webp
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
十分である
昼食にサラダだけで十分です。
cms/verbs-webp/132305688.webp
verspillen
Energie mag niet verspild worden.
無駄にする
エネルギーを無駄にしてはいけません。
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
泳ぐ
彼女は定期的に泳ぎます。
cms/verbs-webp/78932829.webp
ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.
支持する
私たちは子供の創造性を支持しています。
cms/verbs-webp/127620690.webp
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
課税する
企業はさまざまな方法で課税されます。