単語
動詞を学ぶ – オランダ語
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
取り組む
私は多くの旅に取り組んできました。
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
絞り出す
彼女はレモンを絞り出します。
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
友達になる
二人は友達になりました。
verspillen
Energie mag niet verspild worden.
無駄にする
エネルギーを無駄にしてはいけません。
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
投げる
彼らはボールを互いに投げます。
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
チャットする
彼はよく隣人とチャットします。
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
中に入れる
見知らぬ人を中に入れてはいけません。
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
創造する
地球を創造したのは誰ですか?
willen
Hij wil te veel!
望む
彼は多くを望んでいます!
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
旅行する
私は世界中でたくさん旅行しました。
huilen
Het kind huilt in het bad.
泣く
子供はバスタブで泣いています。