単語
動詞を学ぶ – オランダ語

aansteken
Hij stak een lucifer aan.
燃やす
彼はマッチを燃やしました。

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
やりくりする
彼女は少ないお金でやりくりしなければなりません。

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
任せる
オーナーは散歩のために犬を私に任せます。

schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
蹴る
彼らは蹴るのが好きですが、テーブルサッカーでしかありません。

sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
送る
この会社は世界中に商品を送っています。

elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
互いに見る
彼らは長い間互いを見つめ合った。

verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
好む
多くの子供たちは健康的なものよりもキャンディを好みます。

verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
期待する
姉は子供を期待しています。

beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
制限する
ダイエット中は食事の摂取を制限する必要があります。

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
引き起こす
アルコールは頭痛を引き起こすことができます。

zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
世話をする
私たちの用務員は雪の除去の世話をします。
