Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/120200094.webp
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
mélanger
Vous pouvez mélanger une salade saine avec des légumes.
cms/verbs-webp/129002392.webp
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
explorer
Les astronautes veulent explorer l’espace.
cms/verbs-webp/124274060.webp
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
laisser
Elle m’a laissé une part de pizza.
cms/verbs-webp/86196611.webp
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
renverser
Malheureusement, beaucoup d’animaux sont encore renversés par des voitures.
cms/verbs-webp/129300323.webp
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
toucher
Le fermier touche ses plantes.
cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
toucher
Il la touche tendrement.
cms/verbs-webp/108520089.webp
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
contenir
Le poisson, le fromage, et le lait contiennent beaucoup de protéines.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
passer
L’eau était trop haute; le camion n’a pas pu passer.
cms/verbs-webp/70055731.webp
vertrekken
De trein vertrekt.
partir
Le train part.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
connaître
Des chiens étrangers veulent se connaître.
cms/verbs-webp/12991232.webp
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
remercier
Je vous en remercie beaucoup!
cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
trier
Il aime trier ses timbres.