Woordenlijst
Leer bijwoorden – Duits

darauf
Er klettert aufs Dach und setzt sich darauf.
erop
Hij klimt op het dak en zit erop.

lange
Ich musste lange im Wartezimmer warten.
lang
Ik moest lang in de wachtkamer wachten.

rein
Geht er rein oder raus?
in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?

hinab
Sie springt hinab ins Wasser.
naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.

fort
Er trägt die Beute fort.
weg
Hij draagt de prooi weg.

zu viel
Er hat immer zu viel gearbeitet.
te veel
Hij heeft altijd te veel gewerkt.

hinüber
Sie will mit dem Roller die Straße hinüber.
over
Ze wil de straat oversteken met de scooter.

genug
Sie will schlafen und hat genug von dem Lärm.
genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.

allein
Ich genieße den Abend ganz allein.
alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.

hinein
Sie springen ins Wasser hinein.
in
Ze springen in het water.

ebenfalls
Ihre Freundin ist ebenfalls betrunken.
ook
Haar vriendin is ook dronken.
