Woordenlijst
Leer bijwoorden – Slovaaks
na ňom
Vylieza na strechu a sedí na ňom.
erop
Hij klimt op het dak en zit erop.
trochu
Chcem ešte trochu.
een beetje
Ik wil een beetje meer.
prečo
Deti chcú vedieť, prečo je všetko tak, ako je.
waarom
Kinderen willen weten waarom alles is zoals het is.
takmer
Je takmer polnoc.
bijna
Het is bijna middernacht.
dlho
Musel som dlho čakať v čakárni.
lang
Ik moest lang in de wachtkamer wachten.
dosť
Chce spať a má dosť toho hluku.
genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
príliš veľa
Vždy pracoval príliš veľa.
te veel
Hij heeft altijd te veel gewerkt.
dole
Leží dole na podlahe.
beneden
Hij ligt beneden op de vloer.
viac
Staršie deti dostávajú viac vreckového.
meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.
dole
Pádne zhora dole.
naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
polovica
Pohár je naplnený do polovice.
half
Het glas is half leeg.