Woordenlijst
Leer bijwoorden – Slovaaks

dole
Pádne zhora dole.
naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.

dovnútra
Ide dovnútra alebo von?
in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?

do
Skočia do vody.
in
Ze springen in het water.

už
Dom je už predaný.
al
Het huis is al verkocht.

niekde
Králik sa niekde skryl.
ergens
Een konijn heeft zich ergens verstopt.

spolu
Tí dvaja sa radi hrajú spolu.
samen
De twee spelen graag samen.

na ňom
Vylieza na strechu a sedí na ňom.
erop
Hij klimt op het dak en zit erop.

tam
Cieľ je tam.
daar
Het doel is daar.

prečo
Deti chcú vedieť, prečo je všetko tak, ako je.
waarom
Kinderen willen weten waarom alles is zoals het is.

viac
Staršie deti dostávajú viac vreckového.
meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.

zajtra
Nikto nevie, čo bude zajtra.
morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
