Woordenlijst
Leer bijwoorden – Lets
lejā
Viņš krīt no augšas lejā.
naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
bet
Māja ir maza, bet romantisks.
maar
Het huis is klein maar romantisch.
daudz
Es daudz lasu.
veel
Ik lees inderdaad veel.
vienmēr
Šeit vienmēr ir bijis ezers.
altijd
Hier was altijd een meer.
pareizi
Vārds nav pareizi uzrakstīts.
correct
Het woord is niet correct gespeld.
tur
Iet tur, tad jautā vēlreiz.
daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
atkal
Viņš visu raksta atkal.
opnieuw
Hij schrijft alles opnieuw.
atkal
Viņi satikās atkal.
opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
ārā
Viņa nāk ārā no ūdens.
uit
Ze komt uit het water.
nekad
Nevajadzētu nekad padoties.
nooit
Men moet nooit opgeven.
ārā
Slimam bērnam nav atļauts iet ārā.
buiten
Het zieke kind mag niet naar buiten.