Lug’at
Zarflarni o’rganing – Dutch

al
Het huis is al verkocht.
allaqachon
Uy allaqachon sotilgan.

al
Hij slaapt al.
allaqachon
U allaqachon uxlaydi.

‘s ochtends
‘s Ochtends heb ik veel stress op het werk.
ertalab
Men ishda ertalab ko‘p stressim bor.

een beetje
Ik wil een beetje meer.
bir oz
Men yana bir oz istayman.

te veel
Hij heeft altijd te veel gewerkt.
juda
U hamma vaqti juda ishladi.

samen
We leren samen in een kleine groep.
birga
Biz kichik guruhda birga o‘rganamiz.

erg
Het kind is erg hongerig.
juda
Bolajon juda och.

uit
Hij zou graag uit de gevangenis willen komen.
tashqariga
U tashqariga chiqmoqchi.

erop
Hij klimt op het dak en zit erop.
unga
U stog‘ga chiqadi va unga o‘tiradi.

maar
Het huis is klein maar romantisch.
lekin
Uy kichik, lekin romatik.

ook
De hond mag ook aan tafel zitten.
ham
It ham stolga o‘tirishi mumkin.
