Woordenlijst

Leer bijwoorden – Esperanto

cms/adverbs-webp/142522540.webp
trans
Ŝi volas transiri la straton kun la tretskutero.
over
Ze wil de straat oversteken met de scooter.
cms/adverbs-webp/38720387.webp
malsupren
Ŝi saltas malsupren en la akvon.
naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
cms/adverbs-webp/57457259.webp
eksteren
La malsana infano ne rajtas iri eksteren.
buiten
Het zieke kind mag niet naar buiten.
cms/adverbs-webp/96228114.webp
nun
Ĉu mi voku lin nun?
nu
Moet ik hem nu bellen?
cms/adverbs-webp/178180190.webp
tie
Iru tie, poste demandu denove.
daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
cms/adverbs-webp/77321370.webp
ekzemple
Kiel vi ŝatas tiun koloron, ekzemple?
bijvoorbeeld
Hoe vind je deze kleur, bijvoorbeeld?
cms/adverbs-webp/135007403.webp
en
Ĉu li eniras aŭ eliras?
in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?
cms/adverbs-webp/23025866.webp
tuttagmeze
La patrino devas labori tuttagmeze.
de hele dag
De moeder moet de hele dag werken.
cms/adverbs-webp/162590515.webp
sufiĉe
Ŝi volas dormi kaj sufiĉe da bruo.
genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
cms/adverbs-webp/155080149.webp
kial
Infanoj volas scii, kial ĉio estas kiel ĝi estas.
waarom
Kinderen willen weten waarom alles is zoals het is.
cms/adverbs-webp/96549817.webp
for
Li portas la predaĵon for.
weg
Hij draagt de prooi weg.
cms/adverbs-webp/46438183.webp
antaŭe
Ŝi estis pli dika antaŭe ol nun.
voor
Ze was voorheen dikker dan nu.