لغت
یادگیری افعال – هلندی

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
تأیید کردن
او توانست خبر خوب را به شوهرش تأیید کند.

bidden
Hij bidt in stilte.
دعا کردن
او به آرامی دعا میکند.

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
شرکت کردن
او در مسابقه شرکت میکند.

controleren
Hij controleert wie daar woont.
بررسی کردن
او بررسی میکند که چه کسی در آنجا زندگی میکند.

vermijden
Hij moet noten vermijden.
جلوگیری کردن
او باید از خوردن گردو جلوگیری کند.

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
کنار آمدن
او باید با کمی پول کنار بیاید.

dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
حمل کردن
آنها فرزندان خود را روی پشتشان حمل میکنند.

geïnteresseerd zijn
Ons kind is erg geïnteresseerd in muziek.
علاقه داشتن
فرزند ما به موسیقی بسیار علاقه دارد.

bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
زدن
کی زنگ در را زد؟

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
تحمل کردن
او به سختی میتواند درد را تحمل کند!

aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
نوبت گرفتن
لطفاً منتظر بمانید، به زودی نوبت شما میرسد!
