لغت
یادگیری افعال – هلندی
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
برگشتن
شما باید اینجا ماشین را بپیچانید.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
انتقاد کردن
رئیس از کارمند انتقاد میکند.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
خداحافظی کردن
زن خداحافظی میکند.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
مصرف کردن
او یک قطعه کیک مصرف میکند.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
مطالعه کردن
دخترها دوست دارند با هم مطالعه کنند.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
متقاعد کردن
او اغلب باید دخترش را برای خوردن متقاعد کند.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
نظارت کردن
همه چیز در اینجا توسط دوربینها نظارت میشود.
wandelen
De groep wandelde over een brug.
قدم زدن
گروه از روی پل قدم زد.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
ملاقات کردن
آنها اولین بار یکدیگر را در اینترنت ملاقات کردند.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
اصلاح کردن
معلم مقالات دانشآموزان را اصلاح میکند.
drukken
Hij drukt op de knop.
فشار دادن
او دکمه را فشار میدهد.