لغت
یادگیری افعال – هلندی

verhuizen
De buurman verhuist.
خارج شدن
همسایه خارج میشود.

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
باز کردن
پسرمان همه چیزها را باز میکند!

consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
مصرف کردن
او یک قطعه کیک مصرف میکند.

samenwerken
We werken samen als een team.
همکاری کردن
ما به عنوان یک تیم همکاری میکنیم.

verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
گم شدن
کلید من امروز گم شده!

roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
فریاد زدن
پسر به همه توان خود فریاد میزند.

duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
هل دادن
خودرو متوقف شد و باید هل داده شود.

wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
دور کردن
او با اتومبیلش دور میزند.

doden
Ik zal de vlieg doden!
کُشتن
من مگس را خواهم کُشت!

verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
گم شدن
من در راه گم شدم.

belonen
Hij werd beloond met een medaille.
پاداش دادن
او با یک مدال پاداش داده شد.
