لغت
یادگیری افعال – هلندی

verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
تحمل کردن
او نمیتواند آواز خوانی را تحمل کند.

bespreken
Ze bespreken hun plannen.
بحران کردن
آنها برنامههای خود را بحران میکنند.

verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
مسئول بودن
دکتر مسئول درمان است.

verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
شگفتزده شدن
وقتی خبر را دریافت کرد شگفتزده شد.

hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
امیدوار بودن
بسیاری امیدوارند که در اروپا آینده بهتری داشته باشند.

schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
تمیز کردن
کارگر پنجره را تمیز میکند.

voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
تکمیل کردن
او هر روز مسیر دویدنش را تکمیل میکند.

vertellen
Ze vertelde me een geheim.
گفتن
او به من یک راز گفت.

durven
Ik durf niet in het water te springen.
جرات کردن
من جرات پریدن به آب را ندارم.

kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
انتخاب کردن
انتخاب کردن آن یکی درست سخت است.

eten
Wat willen we vandaag eten?
خوردن
امروز چه میخواهیم بخوریم؟
