‫אוצר מילים‬

למד פעלים – הולנדית

cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
לעבור
הרכבת עוברת לידנו.
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
להוריד שלג
הוריד הרבה שלג היום.
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
מזמין
המורה שלי מזמין אותי לעיתים קרובות.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
לאהוב
היא באמת אוהבת את הסוס שלה.
cms/verbs-webp/119913596.webp
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
לתת
האבא רוצה לתת לבנו קצת כסף נוסף.
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
יצאו
אורחינו החופשיים יצאו אתמול.
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
הולך
לאן אתם שניים הולכים?
cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
לשלוח
הסחורה תישלח אלי בחבילה.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
לדבר רע
הכיתה מדברת רע עליה.
cms/verbs-webp/40094762.webp
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
מעירה
השעון מעיר אותה ב-10 בבוקר.
cms/verbs-webp/91367368.webp
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
הולכים לטייל
המשפחה הולכת לטייל בימי ראשון.
cms/verbs-webp/118868318.webp
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
לאהוב
היא אוהבת שוקולית יותר מירקות.