אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

draaien
Je mag naar links draaien.
לפנות
אתה יכול לפנות שמאלה.

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
לישון
הם רוצים לישון עד מאוחר לפחות לילה אחד.

vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
לסלוח
היא לעולם לא תסלוח לו על זה!

eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
דרש
הוא דרש פיצוי מהאדם שהתקל עמו.

denken
Je moet veel denken bij schaken.
לחשוב
צריך לחשוב הרבה בשחמט.

spellen
De kinderen leren spellen.
לאיית
הילדים לומדים לאיית.

sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
לשלוח
הסחורה תישלח אלי בחבילה.

naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
הולך
הוא הולך הביתה אחרי העבודה.

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
להדגיש
אפשר להדגיש את העיניים היטב עם איפור.

imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
לחקות
הילד חוקה מטוס.

branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
יש לשרוף
הבשר לא צריך לשרוף על הגריל.
