אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
לסלוח
היא לעולם לא תסלוח לו על זה!

schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
כתב ל
הוא כתב לי בשבוע שעבר.

wachten
Ze wacht op de bus.
חכה
היא מחכה לאוטובוס.

oprapen
We moeten alle appels oprapen.
לאסוף
אנחנו צריכים לאסוף את כל התפוחים.

vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
יצאו
אורחינו החופשיים יצאו אתמול.

annuleren
Het contract is geannuleerd.
בוטל
החוזה בוטל.

corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
מתקנת
המורה מתקנת את מאמרי התלמידים.

verlaten
De man vertrekt.
עזב
האיש עוזב.

pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
להתגאות
הוא אוהב להתגאות בכספו.

hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
תלויה
הערסל תלויה מהתקרה.

missen
Hij mist zijn vriendin erg.
לכמול
הוא מכמול את החברה שלו הרבה.
