אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
להסתכל
היא מסתכלת למטה לעמק.

herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
לחזור
התוכי שלי יכול לחזור אחרי שמי.

denken
Je moet veel denken bij schaken.
לחשוב
צריך לחשוב הרבה בשחמט.

overnachten
We overnachten in de auto.
לבלות את הלילה
אנחנו בולים את הלילה ברכב.

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
להוריד שלג
הוריד הרבה שלג היום.

volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
לעקוב
הכלב שלי עוקב אחרי כשאני רץ.

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
להיפגש
לפעמים הם מפגשים אחד את השני במדרגות.

gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
אירע
אירעה פה תאונה.

uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
בוצע
הוא בוצע את התיקון.

initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
להתחיל
הם הולכים להתחיל את הגירושין שלהם.

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
לגור ביחד
השניים מתכננים לגור ביחד בקרוב.
