Woordenlijst

оставлять

Вы можете оставить деньги.

ostavlyat‘

Vy mozhete ostavit‘ den‘gi.

houden

Je mag het geld houden.

откладывать

Я хочу откладывать немного денег каждый месяц на будущее.

otkladyvat‘

YA khochu otkladyvat‘ nemnogo deneg kazhdyy mesyats na budushcheye.

opzij zetten

Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.

играть

Ребенок предпочитает играть один.

igrat‘

Rebenok predpochitayet igrat‘ odin.

spelen

Het kind speelt liever alleen.

нуждаться в отпуске

Мне срочно нужен отпуск, мне нужно уйти!

nuzhdat‘sya v otpuske

Mne srochno nuzhen otpusk, mne nuzhno uyti!

moeten gaan

Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!

сортировать

Ему нравится сортировать свои марки.

sortirovat‘

Yemu nravitsya sortirovat‘ svoi marki.

sorteren

Hij sorteert graag zijn postzegels.

ждать

Она ждет автобус.

zhdat‘

Ona zhdet avtobus.

wachten

Ze wacht op de bus.

изучать

В моем университете учится много женщин.

izuchat‘

V moyem universitete uchitsya mnogo zhenshchin.

studeren

Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.

оставлять стоять

Сегодня многие должны оставить свои машины стоять.

ostavlyat‘ stoyat‘

Segodnya mnogiye dolzhny ostavit‘ svoi mashiny stoyat‘.

laten staan

Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

выходить

Девушкам нравится выходить вместе.

vykhodit‘

Devushkam nravitsya vykhodit‘ vmeste.

uitgaan

De meisjes gaan graag samen uit.

проезжать

Машина проезжает через дерево.

proyezzhat‘

Mashina proyezzhayet cherez derevo.

doorrijden

De auto rijdt door een boom.

начинать

Для детей только начинается школа.

nachinat‘

Dlya detey tol‘ko nachinayetsya shkola.

beginnen

School begint net voor de kinderen.

переводить

Он может переводить на шесть языков.

perevodit‘

On mozhet perevodit‘ na shest‘ yazykov.

vertalen

Hij kan tussen zes talen vertalen.