Woordenlijst

назначать

Дата назначается.

naznachat‘

Data naznachayetsya.

vaststellen

De datum wordt vastgesteld.

будить

Будильник будит ее в 10 утра.

budit‘

Budil‘nik budit yeye v 10 utra.

wekken

De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.

чувствовать

Мать чувствует к своему ребенку много любви.

chuvstvovat‘

Mat‘ chuvstvuyet k svoyemu rebenku mnogo lyubvi.

voelen

De moeder voelt veel liefde voor haar kind.

тратить

Она потратила все свои деньги.

tratit‘

Ona potratila vse svoi den‘gi.

uitgeven

Ze heeft al haar geld uitgegeven.

наступать

Я не могу наступать на землю этой ногой.

nastupat‘

YA ne mogu nastupat‘ na zemlyu etoy nogoy.

stappen op

Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.

содержать

Рыба, сыр и молоко содержат много белка.

soderzhat‘

Ryba, syr i moloko soderzhat mnogo belka.

bevatten

Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.

бороться

Атлеты борются друг с другом.

borot‘sya

Atlety boryutsya drug s drugom.

vechten

De atleten vechten tegen elkaar.

заразиться

Она заразилась вирусом.

zarazit‘sya

Ona zarazilas‘ virusom.

besmet raken

Ze raakte besmet met een virus.

выполнять

Он выполняет ремонт.

vypolnyat‘

On vypolnyayet remont.

uitvoeren

Hij voert de reparatie uit.

вытаскивать

Как он собирается вытащить эту большую рыбу?

vytaskivat‘

Kak on sobirayetsya vytashchit‘ etu bol‘shuyu rybu?

trekken

Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?

привыкать

Детям нужно привыкать чистить зубы.

privykat‘

Detyam nuzhno privykat‘ chistit‘ zuby.

wennen aan

Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

смотреть

Она смотрит через бинокль.

smotret‘

Ona smotrit cherez binokl‘.

kijken

Ze kijkt door een verrekijker.