Woordenlijst

Thai – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/113885861.webp
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/109657074.webp
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
cms/verbs-webp/106622465.webp
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
cms/verbs-webp/40094762.webp
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
cms/verbs-webp/68761504.webp
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
cms/verbs-webp/80060417.webp
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.