لغت
یادگیری افعال – هلندی

afwassen
Ik hou niet van afwassen.
ظرف شستن
من دوست ندارم ظرفها را بشویم.

vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
نابود کردن
فایلها کاملاً نابود خواهند شد.

controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
بررسی کردن
مکانیکی عملکرد ماشین را بررسی میکند.

kijken
Ze kijkt door een gat.
نگاه کردن
او از یک سوراخ نگاه میکند.

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
کنار گذاشتن
من میخواهم هر ماه کمی پول برای بعداً کنار بگذارم.

samenwerken
We werken samen als een team.
همکاری کردن
ما به عنوان یک تیم همکاری میکنیم.

vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
فراموش کردن
او حالا نام او را فراموش کرده است.

eten
De kippen eten de granen.
خوردن
جوجهها دانهها را میخورند.

duwen
Ze duwen de man het water in.
هل دادن
آنها مرد را به آب هل میدهند.

vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
گفتن
او به او یک راز میگوید.

stoppen
Hij stopte met zijn baan.
ترک کردن
او شغل خود را ترک کرد.
