لغت
یادگیری افعال – هلندی

rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
سوار شدن
بچهها دوست دارند روی دوچرخه یا اسکوتر سوار شوند.

vormen
We vormen samen een goed team.
تشکیل دادن
ما با هم یک تیم خوب تشکیل میدهیم.

kussen
Hij kust de baby.
بوسیدن
او نوزاد را میبوسد.

luisteren
Hij luistert naar haar.
گوش دادن
او به او گوش میدهد.

annuleren
De vlucht is geannuleerd.
لغو شدن
پرواز لغو شده است.

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
لال کردن
آن مفاجأت او را لال میکند.

geïnteresseerd zijn
Ons kind is erg geïnteresseerd in muziek.
علاقه داشتن
فرزند ما به موسیقی بسیار علاقه دارد.

produceren
We produceren onze eigen honing.
تولید کردن
ما عسل خود را تولید میکنیم.

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
قبول کردن
نمیتوانم آن را تغییر دهم، باید آن را قبول کنم.

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
حرکت کردن
برادرزادهام حرکت میکند.

zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
مراقبت کردن
سرایدار ما از پاک کردن برف مراقبت میکند.
