لغت
یادگیری افعال – هلندی

tellen
Ze telt de munten.
شمردن
او سکهها را میشمارد.

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
عبور کردن
آیا گربه میتواند از این سوراخ عبور کند؟

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
رها کردن
هیچ کس نمیخواهد او را در مقابل صف اسوپرمارکت رها کند.

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
کار کردن روی
او باید روی تمام این پروندهها کار کند.

spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
صحبت کردن
کسی نباید در سینما خیلی بلند صحبت کند.

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
گم شدن
آسان است در جنگل گم شوید.

vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
بخشیدن
او هرگز نمیتواند به او برای این کار ببخشد!

uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
توضیح دادن
پدربزرگ به نوهاش دنیا را توضیح میدهد.

aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
رانده شدن
یک دوچرخهسوار توسط یک ماشین رانده شد.

worden
Ze zijn een goed team geworden.
شدن
آنها تیم خوبی شدهاند.

draaien
Je mag naar links draaien.
پیچیدن
شما میتوانید به چپ بپیچید.
