لغت
یادگیری افعال – هلندی

overnachten
We overnachten in de auto.
شب گذراندن
ما شب را در ماشین میگذرانیم.

trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
تمرین کردن
ورزشکاران حرفهای باید هر روز تمرین کنند.

achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
به عقب برگرداندن
به زودی باید دوباره ساعت را به عقب برگردانیم.

oprapen
We moeten alle appels oprapen.
جمع کردن
ما باید تمام سیبها را جمع کنیم.

aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
رسیدن
بسیاری از مردم در تعطیلات با ون رسیدهاند.

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
کشف کردن
دریانوردان یک سرزمین جدید کشف کردهاند.

overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
تصاحب کردن
ملخها تصاحب کردهاند.

dragen
De ezel draagt een zware last.
حمل کردن
خر از یک بار سنگین حمل میکند.

dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
نزدیک شدن
حلزونها به یکدیگر نزدیک میشوند.

oefenen
De vrouw beoefent yoga.
تمرین کردن
زن یوگا تمرین میکند.

besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
عفونت زدن
او به یک ویروس عفونت زده شد.
