Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/113136810.webp
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
sende av garde
Denne pakka vil bli sendt av garde snart.
cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
ringe
Ho kan berre ringe i lunsjpausen.
cms/verbs-webp/117421852.webp
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
bli venner
Dei to har blitt venner.
cms/verbs-webp/120368888.webp
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
fortelje
Ho fortalte meg ein hemmelegheit.
cms/verbs-webp/32685682.webp
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
vere klar over
Barnet er klar over foreldra sine krangel.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
telje
Ho tel myntane.
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
utføre
Han utfører reparasjonen.
cms/verbs-webp/84506870.webp
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
bli full
Han blir full nesten kvar kveld.
cms/verbs-webp/853759.webp
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
selje ut
Varene blir seld ut.
cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
studere
Jentene likar å studere saman.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
kysse
Han kysser babyen.
cms/verbs-webp/46385710.webp
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
akseptere
Kredittkort blir akseptert her.