Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
søke
Eg søkjer etter sopp om hausten.
cms/verbs-webp/81986237.webp
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
blande
Ho blandar ein fruktjuice.
cms/verbs-webp/73649332.webp
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
rope
Om du vil bli høyrt, må du rope meldinga di høgt.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
kopla
Denne brua koplar to nabolag.
cms/verbs-webp/44159270.webp
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
returnere
Læraren returnerer stilane til elevane.
cms/verbs-webp/120655636.webp
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
oppdatere
I dag må du stadig oppdatere kunnskapen din.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
komme tilbake
Faren har komt tilbake frå krigen.
cms/verbs-webp/81025050.webp
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
kjempe
Idrettsutøvarane kjemper mot kvarandre.
cms/verbs-webp/72855015.webp
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
motta
Ho mottok ei veldig fin gåve.
cms/verbs-webp/116519780.webp
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
springe ut
Ho spring ut med dei nye skoa.
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignorere
Barnet ignorerer mora si sine ord.
cms/verbs-webp/91906251.webp
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
rope
Gutten ropar så høgt han kan.