Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
byggje
Barna bygger eit høgt tårn.
cms/verbs-webp/85191995.webp
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
komme overens
Avslutt krangelen og kom overens!
cms/verbs-webp/33599908.webp
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
tena
Hundar likar å tena eigarane sine.
cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
bruke pengar
Vi må bruke mykje pengar på reparasjonar.
cms/verbs-webp/106203954.webp
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
bruke
Vi bruker gassmasker i brannen.
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
spørje
Læraren min spør ofte meg.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
venje seg til
Barn treng å venje seg til å pusse tennene.
cms/verbs-webp/107407348.webp
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
reise rundt
Eg har reist mykje rundt i verda.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
arbeide
Ho arbeider betre enn ein mann.
cms/verbs-webp/90287300.webp
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
ringje
Høyrer du klokka ringje?
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
stole på
Vi stolar alle på kvarandre.
cms/verbs-webp/93792533.webp
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
tyde
Kva tyder denne våpenskjolden på golvet?