Ordforråd
Lær verb – Dutch

bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
takke
Eg takker deg mykje for det!

vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
fortelje
Ho fortel ho ein hemmelegheit.

sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
sortere
Han likar å sortere frimerka sine.

verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
overraske
Ho overraska foreldra med ei gåve.

hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
henge ned
Hengekøya henger ned frå taket.

knippen
De kapper knipt haar haar.
klippe
Frisøren klipper håret hennar.

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
bestå
Studentane bestod eksamen.

handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handle
Folk handlar med brukte møblar.

bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
førebu
Ho førebudde han stor glede.

sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
sende
Denne bedrifta sender varer over heile verda.

afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
brenne ned
Elden vil brenne ned mykje av skogen.
