Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
introdusere
Han introduserer den nye kjæresta si til foreldra sine.
cms/verbs-webp/123953850.webp
redden
De dokters konden zijn leven redden.
redde
Legane klarte å redde livet hans.
cms/verbs-webp/99602458.webp
beperken
Moet handel worden beperkt?
avgrense
Bør handel avgrensast?
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
kopla
Denne brua koplar to nabolag.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
brenne ned
Elden vil brenne ned mykje av skogen.
cms/verbs-webp/64904091.webp
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
plukke opp
Vi må plukke opp alle eplene.
cms/verbs-webp/35071619.webp
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
passere
Dei to passerer kvarandre.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
køyre gjennom
Bilen køyrer gjennom eit tre.
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
skape
Kven skapte Jorda?
cms/verbs-webp/91643527.webp
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
sitje fast
Eg sit fast og finn ikkje ein veg ut.
cms/verbs-webp/106203954.webp
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
bruke
Vi bruker gassmasker i brannen.
cms/verbs-webp/118765727.webp
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
belaste
Kontorarbeid belaster henne mykje.