Ordforråd
Lær verb – Dutch

voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
introdusere
Han introduserer den nye kjæresta si til foreldra sine.

redden
De dokters konden zijn leven redden.
redde
Legane klarte å redde livet hans.

beperken
Moet handel worden beperkt?
avgrense
Bør handel avgrensast?

verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
kopla
Denne brua koplar to nabolag.

afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
brenne ned
Elden vil brenne ned mykje av skogen.

oprapen
We moeten alle appels oprapen.
plukke opp
Vi må plukke opp alle eplene.

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
passere
Dei to passerer kvarandre.

doorrijden
De auto rijdt door een boom.
køyre gjennom
Bilen køyrer gjennom eit tre.

creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
skape
Kven skapte Jorda?

vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
sitje fast
Eg sit fast og finn ikkje ein veg ut.

gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
bruke
Vi bruker gassmasker i brannen.
