Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/118549726.webp
controleren
De tandarts controleert de tanden.
sjekka
Tannlegen sjekkar tennene.
cms/verbs-webp/44518719.webp
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
Denne stien skal ikkje gåast.
cms/verbs-webp/107407348.webp
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
reise rundt
Eg har reist mykje rundt i verda.
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
legge merke til
Ein må legge merke til vegskilt.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
publisere
Forlaget har publisert mange bøker.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
passere
Toget passerer oss.
cms/verbs-webp/102238862.webp
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
besøke
Ei gammal venninne besøker ho.
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
leggje til
Ho legg til litt mjølk i kaffien.
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
reise
Han likar å reise og har sett mange land.
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
spele
Barnet vil helst spele aleine.
cms/verbs-webp/106279322.webp
reizen
We reizen graag door Europa.
reise
Vi likar å reise gjennom Europa.
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
selje
Handelsmennene sel mange varer.