Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/110347738.webp
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
glede
Målet gleder dei tyske fotballfansen.
cms/verbs-webp/99725221.webp
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
lyge
Av og til må ein lyge i ein nødssituasjon.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
symje
Ho sym regelmessig.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
spreie ut
Han spreier armene vidt ut.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
køyre gjennom
Bilen køyrer gjennom eit tre.
cms/verbs-webp/77646042.webp
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
brenne
Du bør ikkje brenne pengar.
cms/verbs-webp/116835795.webp
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
ankomme
Mange folk ankommer med bobil på ferie.
cms/verbs-webp/116519780.webp
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
springe ut
Ho spring ut med dei nye skoa.
cms/verbs-webp/4706191.webp
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
øve
Kvinna øver yoga.
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
forsvare
Dei to vennane vil alltid forsvare kvarandre.
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
spørje
Læraren min spør ofte meg.
cms/verbs-webp/61162540.webp
activeren
De rook activeerde het alarm.
utløyse
Røyken utløyste alarmen.