Ordforråd
Lær verb – Dutch

verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
glede
Målet gleder dei tyske fotballfansen.

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
lyge
Av og til må ein lyge i ein nødssituasjon.

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
symje
Ho sym regelmessig.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
spreie ut
Han spreier armene vidt ut.

doorrijden
De auto rijdt door een boom.
køyre gjennom
Bilen køyrer gjennom eit tre.

verbranden
Je moet geen geld verbranden.
brenne
Du bør ikkje brenne pengar.

aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
ankomme
Mange folk ankommer med bobil på ferie.

naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
springe ut
Ho spring ut med dei nye skoa.

oefenen
De vrouw beoefent yoga.
øve
Kvinna øver yoga.

opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
forsvare
Dei to vennane vil alltid forsvare kvarandre.

aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
spørje
Læraren min spør ofte meg.
