Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/102447745.webp
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
avlyse
Han avlyste dessverre møtet.
cms/verbs-webp/123492574.webp
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
trene
Profesjonelle idrettsutøvarar må trene kvar dag.
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
forklare
Bestefar forklarer verda til barnebarnet sitt.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
stole på
Vi stolar alle på kvarandre.
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
forenkle
Du må forenkle kompliserte ting for born.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
tilhøyre
Kona mi tilhøyrer meg.
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
sende av garde
Ho vil sende brevet no.
cms/verbs-webp/118765727.webp
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
belaste
Kontorarbeid belaster henne mykje.
cms/verbs-webp/58993404.webp
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
gå heim
Han går heim etter arbeid.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
dukke opp
Ein stor fisk dukka opp i vatnet plutselig.
cms/verbs-webp/68779174.webp
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
representere
Advokatar representerer klientane sine i retten.
cms/verbs-webp/1422019.webp
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
gjenta
Papegøyen min kan gjenta namnet mitt.