Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/109071401.webp
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
omfamne
Mor omfamnar dei små føtene til babyen.
cms/verbs-webp/116067426.webp
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
springe vekk
Alle sprang vekk frå elden.
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
klemme
Han klemmer sin gamle far.
cms/verbs-webp/119913596.webp
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
gi
Faren vil gi sonen litt ekstra pengar.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
signere
Han signerte kontrakten.
cms/verbs-webp/26758664.webp
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
spare
Borna mine har spara sine eigne pengar.
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
dekryptere
Han dekrypterer småskrifta med eit forstørrelsesglas.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
sjekka
Han sjekkar kven som bur der.
cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
søke
Eg søkjer etter sopp om hausten.
cms/verbs-webp/1422019.webp
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
gjenta
Papegøyen min kan gjenta namnet mitt.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
melde seg
Den som veit noko kan melde seg i klassen.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
klippe
Frisøren klipper håret hennar.