Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/116067426.webp
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
springe vekk
Alle sprang vekk frå elden.
cms/verbs-webp/118868318.webp
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
like
Ho liker sjokolade betre enn grønsaker.
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
tilsetje
Firmaet ønsker å tilsetje fleire folk.
cms/verbs-webp/53064913.webp
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
lukka
Ho lukkar gardinene.
cms/verbs-webp/85860114.webp
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
gå vidare
Du kan ikkje gå vidare herifrå.
cms/verbs-webp/96586059.webp
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
sparke
Sjefen har sparka han.
cms/verbs-webp/47225563.webp
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
tenke med
Du må tenke med i kortspel.
cms/verbs-webp/117311654.webp
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
bere
Dei berer barna sine på ryggane sine.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
køyre gjennom
Bilen køyrer gjennom eit tre.
cms/verbs-webp/1502512.webp
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
lese
Eg kan ikkje lese utan briller.
cms/verbs-webp/120200094.webp
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
blande
Du kan blande ein sunn salat med grønsaker.
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
spørje
Læraren min spør ofte meg.