Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/121820740.webp
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
byrje
Vandrarane byrja tidleg om morgonen.
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
Kor går de begge to?
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
spele
Barnet vil helst spele aleine.
cms/verbs-webp/122632517.webp
misgaan
Alles gaat vandaag mis!
gå gale
Alt går gale i dag!
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
nyte
Ho nyter livet.
cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
samarbeide
Vi samarbeider som eit lag.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
minne om
Datamaskina minner meg om avtalane mine.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
glede seg til
Barn gleder seg alltid til snø.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
stole på
Vi stolar alle på kvarandre.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
kome gjennom
Vatnet var for høgt; lastebilen kom ikkje gjennom.
cms/verbs-webp/108991637.webp
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
unngå
Ho unngår kollegaen sin.
cms/verbs-webp/83636642.webp
slaan
Ze slaat de bal over het net.
slå
Ho slår ballen over nettet.