Ordforråd
Lær verb – Dutch

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
gjere mållaus
Overraskinga gjer ho mållaus.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
slå
Foreldre bør ikkje slå barna sine.

weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
springe vekk
Nokre born spring vekk frå heimen.

wachten
Ze wacht op de bus.
vente
Ho ventar på bussen.

herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
gjenta
Papegøyen min kan gjenta namnet mitt.

negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignorere
Barnet ignorerer mora si sine ord.

openen
Het kind opent zijn cadeau.
opne
Barnet opnar gaven sin.

bevelen
Hij beveelt zijn hond.
kommandera
Han kommanderer hunden sin.

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
flytte
Nevøen min flyttar.

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
møte
Av og til møtest dei i trappa.

volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
følgje
Kyllingane følgjer alltid mora si.
