Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
danne
Vi danner eit godt lag saman.
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
leggje til
Ho legg til litt mjølk i kaffien.
cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
velge ut
Ho velger ut eit nytt par med solbriller.
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
selje
Handelsmennene sel mange varer.
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
male
Han malar veggen kvit.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
dra ut
Korleis skal han dra ut den store fisken?
cms/verbs-webp/109542274.webp
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
sleppe gjennom
Bør flyktningar sleppast gjennom ved grensene?
cms/verbs-webp/89516822.webp
straffen
Ze strafte haar dochter.
straffe
Ho straffa dottera si.
cms/verbs-webp/44518719.webp
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
Denne stien skal ikkje gåast.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
føre til
Sukker fører til mange sjukdomar.
cms/verbs-webp/32685682.webp
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
vere klar over
Barnet er klar over foreldra sine krangel.
cms/verbs-webp/106203954.webp
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
bruke
Vi bruker gassmasker i brannen.