Ordforråd
Lær verb – Dutch

vormen
We vormen samen een goed team.
danne
Vi danner eit godt lag saman.

toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
leggje til
Ho legg til litt mjølk i kaffien.

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
velge ut
Ho velger ut eit nytt par med solbriller.

verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
selje
Handelsmennene sel mange varer.

schilderen
Hij schildert de muur wit.
male
Han malar veggen kvit.

trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
dra ut
Korleis skal han dra ut den store fisken?

doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
sleppe gjennom
Bør flyktningar sleppast gjennom ved grensene?

straffen
Ze strafte haar dochter.
straffe
Ho straffa dottera si.

bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
gå
Denne stien skal ikkje gåast.

veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
føre til
Sukker fører til mange sjukdomar.

bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
vere klar over
Barnet er klar over foreldra sine krangel.
