Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/41918279.webp
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
springe vekk
Sonen vår ville springe vekk frå heimen.
cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
male
Eg vil male leiligheita mi.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
prate
Han pratar ofte med naboen sin.
cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
tråkke på
Eg kan ikkje tråkke på bakken med denne foten.
cms/verbs-webp/34567067.webp
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
søke etter
Politiet søkjer etter gjerningspersonen.
cms/verbs-webp/98561398.webp
mengen
De schilder mengt de kleuren.
blande
Målaren blandar fargane.
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
snø
Det snødde mykje i dag.
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
ta tilbake
Apparatet er defekt; forhandlaren må ta det tilbake.
cms/verbs-webp/91930309.webp
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
importere
Vi importerer frukt frå mange land.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
flytte
Nevøen min flyttar.
cms/verbs-webp/51119750.webp
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
finne vegen
Eg kan finne vegen godt i ein labyrint.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
trene
Hunden er trent av ho.