Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/106608640.webp
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
bruke
Sjølv små barn bruker nettbrett.
cms/verbs-webp/20225657.webp
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
krevje
Barnebarnet mitt krev mykje frå meg.
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
Kor går de begge to?
cms/verbs-webp/119335162.webp
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
røre seg
Det er sunt å røre seg mykje.
cms/verbs-webp/53646818.webp
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
sleppe inn
Det snødde ute og vi sleppte dei inn.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
symje
Ho sym regelmessig.
cms/verbs-webp/59250506.webp
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
tilby
Ho tilbaud å vatne blomane.
cms/verbs-webp/85968175.webp
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
skade
To bilar vart skadde i ulykka.
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
hauste
Vi hausta mykje vin.
cms/verbs-webp/41918279.webp
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
springe vekk
Sonen vår ville springe vekk frå heimen.
cms/verbs-webp/123179881.webp
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
øve
Han øver kvar dag med skateboardet sitt.
cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
tråkke på
Eg kan ikkje tråkke på bakken med denne foten.