Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/61245658.webp
uitspringen
De vis springt uit het water.
hoppe ut
Fisken hoppar ut av vatnet.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
danne
Vi danner eit godt lag saman.
cms/verbs-webp/75423712.webp
veranderen
Het licht veranderde in groen.
endre
Lyset endra til grønt.
cms/verbs-webp/84506870.webp
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
bli full
Han blir full nesten kvar kveld.
cms/verbs-webp/101556029.webp
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
nekte
Barnet nektar maten sin.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
melde seg
Den som veit noko kan melde seg i klassen.
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
bruke
Ho bruker kosmetikk dagleg.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
flytte
Nevøen min flyttar.
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
skrive ned
Du må skrive ned passordet!
cms/verbs-webp/67624732.webp
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
frykte
Vi fryktar at personen er alvorleg skadd.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
skape
Han har skapt ein modell for huset.
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
eksistere
Dinosaurar eksisterer ikkje lenger i dag.