Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/109657074.webp
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
jage vekk
Ein svane jager vekk ein annan.
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
sparke
Dei likar å sparke, men berre i bordfotball.
cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
samarbeide
Vi samarbeider som eit lag.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handle
Folk handlar med brukte møblar.
cms/verbs-webp/54887804.webp
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
garantere
Forsikring garanterar vern i tilfelle ulykker.
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
skape
Kven skapte Jorda?
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
tilgi
Eg tilgjev han gjelda hans.
cms/verbs-webp/118485571.webp
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
gjere for
Dei vil gjere noko for helsa si.
cms/verbs-webp/65915168.webp
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
rasle
Blada raslar under føtene mine.
cms/verbs-webp/125400489.webp
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
forlate
Turistar forlater stranda ved middagstid.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
returnere
Hunden returnerer leiken.
cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
rida
Born likar å rida syklar eller sparkesyklar.